Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD3345

Datum uitspraak2001-07-18
Datum gepubliceerd2001-09-03
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200102983/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Raad van State 200102983/1. Datum uitspraak: 18 juli 2001 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: [appellante], appellante, tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 4 mei 2001 in het geding tussen: appellante en de Staatssecretaris van Justitie. 1. Procesverloop Bij besluit van 18 april 2001 is appellante in vreemdelingenbewaring gesteld. Bij uitspraak van 4 mei 2001, verzonden op diezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, het met kennisgeving vanwege de Staatssecretaris van Justitie daartegen aanhangig gemaakte beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 17 juni 2001, hoger beroep ingesteld. 2. Overwegingen 2.1. Appellante heeft betoogd dat het beroep niet te laat is ingesteld, omdat de termijn daarvoor nog niet is aangevangen, nu de griffier van de rechtbank geen afschrift van de uitspraak naar haar gemachtigde, mr. [gemachtigde] (hierna: mr. [gemachtigde]), heeft gestuurd. 2.2. De Afdeling volgt haar niet in dit betoog. Gebleken is dat mr. [vervanger] (hierna: mr. [vervanger]) appellante, ter vervanging van mr. [gemachtigde], bij de behandeling van de zaak ter zitting door de rechtbank heeft bijgestaan. Mr. [vervanger] is aldus bij de rechtbank opgetreden als haar gemachtigde. Nu aan hem op 4 mei 2001 een afschrift van de uitspraak is toegezonden, is de termijn voor het instellen van hoger beroep de dag erna aangevangen. 2.3. Die termijn is geƫindigd op 11 mei 2001. Het hoger beroep is derhalve niet binnen de daarvoor gestelde termijn ingesteld. Er is geen grond om te oordelen dat appellante daarmee niet in verzuim is geweest. Dat mr. [gemachtigde], naar appellante stelt, eerst bij brief van 15 juni 2001 door mr. [vervanger] op de hoogte is gesteld van de uitspraak, kan niet tot die conclusie leiden. Gevolgen van mogelijke nalatigheid van haar gemachtigde moeten appellante toegerekend worden. 2.4. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. M. Vlasblom en mr. H. Troostwijk, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.U. Kallan, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb w.g. Kallan Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2001 15-365. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,